Ik weet dat TED over
een hoop grote dingen gaat,
maar ik wil het
over iets heel kleins hebben.
Zo klein dat het één enkel woord is.
Het woord 'zonderling'.
Het is een van mijn favoriete woorden;
het beschrijft de afzondering zo goed.
Ik bedoel, het is iemand
die overal buiten staat,
die nergens echt bij hoort.
Of iemand die zich slecht kan inpassen
in nieuwe situaties en omgevingen.
Ik ben een geregistreerde zonderling.
Ik ben hier voor de andere
zonderlingen in de zaal,
want ik ben nooit de enige.
Ik ga je een zonderling verhaal vertellen.
Ik was begin 30
toen de droom van schrijver worden
zich bij me aandiende.
Om precies te zijn,
kreeg ik een brief in de bus
die zei dat ik een enorme
literaire prijs had gewonnen
voor een kort verhaal
dat ik had geschreven.
Dat verhaal ging over mijn leven
als wedstrijdzwemster
en mijn waardeloze privéleven,
en een beetje over verdriet en verlies
je tot waanzin kunnen drijven.
De prijs was een reis naar New York
om topredacteurs, topvertegenwoordigers
en andere auteurs te ontmoeten.
Het was een droom voor iemand
die schrijver wil worden, toch?
Weet je wat ik deed
toen ik die brief kreeg?
Omdat ik mezelf ben,
legde ik de brief op mijn keukentafel,
ik schonk mezelf een enorm glas wodka in
met ijs en citroen,
en ik ging daar in mijn ondergoed
een godganse dag
naar die brief zitten kijken.
Ik dacht na over alle manieren
waarop ik mijn leven al had verziekt.
Wie was ik, in godsnaam,
om naar New York te gaan
en net te doen of ik een schrijver was.
Wie was ik?
Dat zal ik je vertellen.
Ik was een zonderling.
Net als een heel leger andere kinderen.
Ik kwam uit een gewelddadig gezin,
waar ik ternauwernood levend uit kwam.
Ik had al twee spectaculair
geflopte huwelijken achter de rug.
Ik had mijn universitaire studie
niet één, maar twee keer verprutst,
en misschien zelfs een derde keer,
maar dat vertel ik je niet eens.
(Gelach)
Ik had een rehabilitatieperiode
voor drugsgebruik achter de rug
en een paar korte vakantiereisjes
naar de gevangenis.
Ik ben hier dus wel op mijn plaats.
(Gelach)
Maar de echte reden
dat ik een zonderling was,
is waarschijnlijk dat mijn dochter
op haar geboortedag was overleden
en ik er nog niet uit was
hoe ik daarmee kon leven.
Nadat mijn dochter overleed,
was ik ook lange tijd dakloos.
Ik woonde onder een viaduct
in een soort diepe staat
van zombieverdriet en -verlies,
dat sommigen van ons
nu eenmaal tegenkomen.
Misschien wij allemaal wel,
als we lang genoeg leven.
Weet je, daklozen behoren tot
onze meest heldhaftige zonderlingen,
want ze beginnen als ons.
Je ziet, zo ongeveer
geen enkele rol paste me:
dochter, echtgenote, moeder, student.
De droom van schrijver worden
was eigenlijk een soort
klein, zielig steentje in mijn keel.
Ondanks mezelf
heb ik dat vliegtuig genomen
en ben ik naar New York gevlogen,
waar de schrijvers zijn.
Collega zonderlingen --
ik zie bijna jullie hoofden gloeien.
Ik pik jullie er altijd zo uit.
Je had het eerst geweldig gevonden.
Je mocht drie beroemde schrijvers
uitkiezen die je wilde ontmoeten
en deze mensen gingen ze voor je opzoeken.
Je logeerde in het Gramercy Park Hotel,
waar je 's avonds laat
whiskey zat te drinken
met coole, slimme opscheppers.
En jij mocht ook doen alsof je
cool, slim en succesvol was.
En je ontmoette een heleboel
redacteurs en auteurs en agenten
op heel erg sjieke lunches en diners.
Vraag me hoe sjiek.
Publiek: Hoe sjiek?
Lidia Yuknavitch: Laat ik eerlijk zijn:
ik heb drie linnen servetten gestolen --
(Gelach)
uit drie verschillende restaurants.
En ik schoof een menu in mijn broek.
(Gelach)
Ik wilde gewoon wat souvenirs,
zodat als ik thuis zou komen
ik zou kunnen geloven
dat het echt was gebeurd.
Snap je?
De drie schrijvers die ik wilde ontmoeten,
waren Carole Maso,
Lynne Tillman en Peggy Phelan.
Het waren geen beroemde
schrijvers van bestsellers,
maar het waren mijn helden
onder de vrouwelijke auteurs.
Carole Maso schreef het boek
dat later mijn kunstbijbel zou worden.
Lynne Tillman gaf me
toestemming te geloven
dat er een kans was dat mijn verhalen
deel konden uitmaken van de wereld.
En Peggy Phelan herinnerde mij eraan
dat mijn hersens wel eens belangrijker
zouden kunnen zijn dan mijn borsten.
Ze waren geen doorsnee schrijfsters,
ze baanden juist een nieuwe weg
door dat doorsnee denken
met hun lichaamsverhalen,
zoals ik me voorstel dat ooit het water
de Grand Canyon uitgeslepen moet hebben.
Ik ging bijna stuk van geluk
tijdens die ontmoetingen met die drie
vrouwelijke auteurs van 50-plus.
Ik ging bijna stuk van geluk,
omdat ik dat soort geluk nooit had gekend,
of in een dergelijke kamer was geweest.
Mijn moeder had niet gestudeerd.
En mijn creatieve loopbaan tot dan toe
leek op een klein,
zielig, doodgeboren ding.
In die eerste nachten in New York
hadden ze me mogen komen halen.
Ik had zoiets van : "Ik ben klaar.
Ik kan nu sterven. Dit is prachtig."
Sommigen van jullie begrijpen al
wat er vervolgens gebeurde.
Eerst namen ze me mee naar het kantoor
van Farrar, Straus en Giroux.
Farrar, Straus en Giroux
was voor mij de ultieme uitgeverij.
T.S. Eliot en Flannery O'Connor
waren daar gepubliceerd.
De hoofdredacteur
stak een lang verhaal tegen me af
om me ervan te overtuigen
dat ik een boek in me had
over mijn zwemmersleven.
Als memoires, als het ware.
De hele tijd dat hij aan het woord was,
zat ik te glimlachen en te knikken
als een gevoelloze idioot,
mijn armen gekruist,
terwijl er niets, niets, niets
uit mijn mond kwam.
Dus uiteindelijk gaf hij me
een klopje op de schouder,
zoals een zwemcoach gedaan zou hebben.
Hij wenste me geluk,
gaf me wat gratis boeken
en begeleidde me naar buiten.
Toen namen ze me mee
naar het kantoor van W.W. Norton,
waar ik er zeker van was
dat ze me buiten zouden zetten
voor het dragen van dit soort schoenen.
Maar dat gebeurde niet.
Op het kantoor van Norton zijn,
voelde als omhoog reiken in de hemel
en de maan aanraken
terwijl de sterren mijn naam spelden
in de nachtelijke uitspanning.
Om maar aan te geven
wat dit voor mij betekende.
Snap je?
Hun hoofdredacteur, Carol Houck Smith,
keek me strak aan met van die
felle, heldere kraaloogjes en zei:
"Nou, stuur me dan onmiddellijk iets!"
De meeste mensen, en zeker TED-mensen,
waren direct naar hun
brievenbus gerend, toch?
Het kostte me meer dan tien jaar
om me voor te kunnen stellen
dat ik iets in een enveloppe deed
en aan een postzegel likte.
Op de laatste avond
gaf ik een lange lezing
op de Nationale Poëzie Club.
Aan het eind van die lezing,
kwam Katharine Kidde van
Literair Agentschap Kidde, Hoyt & Picard,
recht op me af, ze schudde me de hand
en bood me plompverloren aan
om mij te vertegenwoordigen.
Ik stond daar en werd
plotsklaps doof, of zo.
Heb je dat wel eens gehad?
Ik begon bijna te huilen,
iedereen daar zag er zo prachtig uit,
en het enige wat ik kon zeggen was:
"Ik weet niet. Ik moet erover nadenken."
Ze zei: "Wat je wilt", en liep weg.
Al die uitnodigende handen en dat kleine,
zielige steentje in mijn keel ...
Ik probeer je iets duidelijk
te maken over mensen zoals ik.
Zonderlingen -- we weten niet altijd
hoe we moeten hopen of ja zeggen
of het grote ding te kiezen,
al staat het recht voor onze neus.
Die schaamte dragen we in ons.
De schaamte iets goeds te willen.
De schaamte iets goeds te voelen.
De schaamte van het niet echt geloven
dat we in dezelfde ruimte mogen zijn
als mensen die we bewonderen.
Als ik kon, ging ik terug
en coachte ik mezelf.
Ik zou hetzelfde doen
als die 50-plussers die me hielpen.
Ik zou mezelf leren hoe dingen te willen,
hoe voor mezelf op te komen
en erom te vragen.
Ik zou zeggen: "Jij! Ja, jij!
Jij hoort er ook bij."
De straling valt op ons allemaal
en we zijn niets zonder elkaar.
Maar nee, ik vloog terug naar Oregon.
Terwijl het eeuwige groen en de regens
weer in beeld verschenen
dronk ik een groot aantal
mini-flesjes zelfmedelijden.
Ik dacht, als ik al schrijver ben,
dan toch een soort zonderling-schrijver.
Ik bedoel te zeggen:
ik vloog terug naar Oregon
zonder contract, zonder agent,
en alleen een hoofd
en een hart vol herinneringen
aan dat ik daar gezeten had,
zo dicht bij de prachtige schrijvers.
Herinneringen waren de enige prijs
die ik mezelf toestond.
En toch, thuis in het donker,
weer in mijn ondergoed,
kon ik hun stemmen nog horen.
Ze zeiden: "Luister niet naar mensen
die je proberen het zwijgen op te leggen
of je verhaal te veranderen."
Ze zeiden: "Vertel het verhaal
dat alleen jij kunt vertellen.
Soms is het vertellen van het verhaal
hetgeen wat je leven zal redden."
Nu ben ik, zoals je kunt zien,
de 50-plusser.
En ik ben schrijver.
En moeder.
En ik ben leraar geworden.
Wie denk je dat mijn
favoriete leerlingen zijn?
Ook al gebeurde het niet op de dag
dat die droombrief in mijn bus viel,
ik schreef wel memoires
genaamd 'The Chronology of Water'.
Het beschrijft hoe vaak ik mezelf
opnieuw heb moeten opbouwen
vanuit de puinhopen van mijn keuzes,
de verhalen over
hoe mijn schijnbare missers
in werkelijkheid slechts
bizarre doorgangen waren
naar iets moois.
Alles wat ik hoefde te doen,
was het verhaal vorm geven.
Er bestaat een mythe in de meeste culturen
over je eigen dromen volgen.
Ze heet 'het pad van de held'.
Ik geef de voorkeur
aan een andere mythe,
die er net iets naast of onder ligt.
Ze heet 'het pad van de zonderling'.
Ze gaat als volgt:
zelf op het moment van je falen,
precies dan, ben je mooi.
Je weet het nog niet,
maar jij hebt het vermogen
jezelf opnieuw uit te vinden,
steeds opnieuw.
Dat is je schoonheid.
Je kan een dronkaard zijn,
of je hebt mishandeling overleefd,
of je bent ex-bajesklant,
of een dakloze,
je kunt al je geld verliezen
of je baan of je man
of je vrouw, of het ergst van alles:
een kind.
Je kunt zelfs gek worden.
Je kunt daar staan, midden in je puinhoop,
dan nóg sta ik hier enkel
om jou te vertellen
hoe mooi je bent!
Je verhaal verdient het
om te worden gehoord,
want jij, zeldzame fenomenale zonderling,
jij nieuwe soort,
bent de enige hier
die het verhaal kan vertellen
zoals jij alleen dat kunt.
En ik zou luisteren.
Dankjewel.
(Applaus)