Ik moet jullie iets bekennen.
Ik heb pas sinds kort mijn rijbewijs.
Het was een lastig traject.
En dit had niets te maken
met een ouder brein.
Weet je nog hoe het voelde
toen je voor het eerst in een lesauto zat?
Toen je iedere beslissing nog bewust
en weloverwogen nam?
Na mijn rijlessen was ik
mentaal steeds compleet uitgeput.
Als cognitief wetenschapper
weet ik dat dit kwam
doordat ik veel vroeg van de zogenaamde
controlefunctie van mijn hersenen.
Deze functie maakt het mogelijk
onze gedachten te bepalen
en zo ook onze emoties en acties,
om zo bepaalde doelen te bereiken ...
zoals het halen van je rijbewijs.
We hebben dit nodig
om gewoonten te doorbreken,
impulsen te beheersen en om te plannen.
Maar we zijn ons vooral ervan bewust
als er iets misgaat.
Heb je wel eens per ongeluk
jus d'orange over je cornflakes gegoten?
(Gelach)
Of zo druk door Facebook gescrold
dat je daardoor een afspraak vergat?
(Gelach)
Wellicht komt dit je bekend voor:
van plan zijn boodschappen te doen
onderweg naar huis,
maar in plaats daarvan
automatisch doorrijden naar huis?
(Gelach)
Dit soort dingen overkomt iedereen.
Vaak noemen we het afwezigheid,
maar wat er echt gebeurt,
is dat de controlefunctie hapert.
Deze functie gebruiken we iedere dag,
op meerdere vlakken.
En in de laatste 30 jaar,
hebben onderzoekers ontdekt
dat dit allerlei goede dingen belooft,
voor zowel in de kindertijd als daarna,
zoals sociale en academische vaardigheden,
mentale en lichamelijke gezondheid,
geld verdienen, geld sparen
en zelfs op vrije voet blijven.
Klinkt goed, nietwaar?
Het is dan ook niet gek
dat onderzoekers zoals ik
deze zo graag willen leren begrijpen
en manieren willen bedenken
deze te verbeteren.
Maar de laatste tijd is een hype ontstaan
rondom zelfhulp en de controlefunctie.
Er wordt gedacht dat deze
te verbeteren is door middel van apps
en computerspelletjes,
of door specifieke prikkeling,
zoals het spelen van een schaakspel.
Onderzoekers proberen het
in het lab te trainen,
hopende het te verbeteren --
alsook dingen die ermee samenhangen,
zoals intelligentie.
Ik kan je vertellen
dat deze manier van kijken
naar deze functie helemaal verkeerd is.
Hersentraining zal de uitvoerende functie
niet in brede zin verbeteren,
omdat deze hiermee
slechts beperkt uitgeoefend wordt,
buiten de context waarin we
deze daadwerkelijk gebruiken.
Ook al beheers je die oefen-app
op je telefoon volledig,
dat zal er nog niet voor zorgen dat je
geen J d'O meer over je Cheerios giet.
(Gelach)
Als je de controlefunctie
écht wil verbeteren,
zodat het je leven beïnvloedt,
dan zal je de invloed van context
moeten leren begrijpen.
Laat me een voorbeeld geven.
Er is een goede test
die we in het lab toepassen
om de functie te meten bij jonge kinderen:
de 'dimensionale kaartsortering'.
Hierbij moeten kinderen kaarten
op een bepaalde manier sorteren --
bijvoorbeeld op vorm --
steeds weer, tot het een gewoonte wordt.
Dan wordt hen gevraagd te switchen
en dezelfde kaarten
op een andere manier te sorteren,
bijvoorbeeld op kleur.
Heel jonge kinderen vinden dit lastig.
Drie- en vierjarigen blijven de kaarten
vaak op de oude manier sorteren,
ongeacht hoe vaak je ze eraan herinnert
wat de nieuwe taak is.
(Video) Vrouw: Blauw gaat hierin.
Rood gaat hierin.
Hier heb je een blauwe.
Oké, nu gaan we
een ander spelletje spelen.
We gaan niet meer het kleurenspel spelen.
Nu gaan we het vormspel spelen.
In dit spel
moeten alle sterren hierheen
en alle vrachtwagens hierheen, oké?
Sterren hier, vrachtwagens hier.
Waar komen de sterren?
En de vrachtwagens?
Uitstekend.
Oké, sterren hier, vrachtwagens hier.
Hier is een vrachtwagen.
(Gelach)
Sterren komen hier,
vrachtwagens komen hier.
Hier is een ster.
(Gelach)
Het is dus heel boeiend
en heel duidelijk wanneer ze faalt
haar controlefunctie te gebruiken.
Maar het zit zo:
we kunnen haar trainen
op deze en soortgelijke taken
en uiteindelijk zou ze er beter in worden,
maar betekent dat
dat daarmee ook haar controlefunctie
buiten het lab verbetert?
Nee, want in de echte wereld
heeft ze deze functie nodig
voor veel meer dan alleen
wisselen tussen vorm en kleur.
Daar moet ze schakelen
tussen optellen en vermenigvuldigen,
of tussen spelen en opruimen,
of tussen denken over eigen gevoelens
en denken aan haar vriendin.
En succes in de echte wereld
hangt af van dingen
als hoe gemotiveerd je bent
en wat je collega's doen.
En het hangt ook af
van de strategieën die je toepast
bij het inzetten van je controlefunctie
in een bepaalde situatie.
Wat ik wil aangeven
is dat die context er echt toe doet.
Laat me je een voorbeeld geven
vanuit mijn onderzoek.
Onlangs heb ik een aantal kinderen
de klassieke marshmallow-test laten doen,
een meting die gaat
over uitstel van beloning
die waarschijnlijk veel
van de controlefunctie vraagt.
Wellicht heb je er al van gehoord,
maar kinderen krijgen een keuze.
Of ze krijgen nu direct één marshmallow,
of ze wachten tot ik in de andere kamer
meer marshmallows gehaald heb
en mogen er dan twee hebben.
De meeste kinderen willen heel graag
die tweede marshmallow hebben,
maar de vraag is:
Hoe lang kunnen ze daarop wachten?
(Gelach)
Ik heb de test een draai gegeven
om het effect van context te kunnen zien.
Ik vertelde elk kind
dat ze in een groep zaten,
bijvoorbeeld de groene groep,
en gaf ze zelfs een groen t-shirt
om aan te trekken.
En ik gaf aan: "Jouw groep
wachtte op de tweede marshmallow,
en de andere groep, de oranje groep,
deed dat niet."
Of het tegenovergestelde:
"Jouw groep wachtte niet op de tweede
en de andere groep deed dat wel."
Dan liet ik het kind achter in de kamer
en hield ik via een webcam in de gaten
hoe lang ze wachtten.
(Gelach)
Ik ontdekte dat de kinderen die geloofden
dat hun groep wachtte
op twee marshmallows,
zelf ook meer geneigd waren te wachten.
Ze lieten zich dus beïnvloeden door
een groep die ze nooit ontmoet hadden.
(Gelach)
Best cool, toch?
Met deze uitkomst
wist ik echter nog steeds niet
of ze gewoon hun groep kopieerden,
of dat het dieper ging.
Dus ik haalde er meer kinderen bij
en na de test liet ik hen foto's zien
van een tweetal kinderen
en vertelde hen: "Een van deze kinderen
houdt ervan dingen meteen te hebben,
zoals koekjes en stickers.
Het andere kind wacht graag,
zodat het meer van deze dingen krijgt."
Vervolgens vroeg ik hen:
"Welke van deze kinderen vind je leuker
en met wie zou je willen spelen?"
Wat ik ontdekte, was dat kinderen
die geloofden dat hun groep wachtte,
een voorkeur hadden voor andere kinderen
die graag op dingen wachten.
Weten wat hun groep deed, zorgde ervoor
dat ze het wachten meer waardeerden.
En niet alleen dat,
ze gebruikten de functie waarschijnlijk
om strategieën te bedenken
om het wachten gemakkelijker te maken,
zoals op hun handen zitten,
of zich afwenden van de marshmallow,
of een liedje zingen ter afleiding.
(Gelach)
Dit alles laat zien
hoeveel context ertoe doet.
Het is niet zo dat de één een betere
controlefunctie had dan de ander,
maar de context kan wel helpen
deze beter in te zetten.
Wat betekent dit nou
voor jou en je kinderen?
Laten we zeggen dat je graag
Spaans zou willen leren.
Je zou je context kunnen veranderen
en jezelf kunnen omringen
met anderen die dit ook willen leren
en nog beter is het als dit
mensen zijn die je graag mag.
Dan raak je extra gemotiveerd
je controlefunctie in te zetten.
Of laten we zeggen dat je je kind
wil helpen met haar wiskundehuiswerk.
Je zou haar manieren kunnen leren
voor gebruik van de functie
in die specifieke context,
zoals het opbergen van haar telefoon
voordat ze gaat studeren
of het inplannen van een beloning
na een uur studeren.
Ik wil niet doen alsof context
het enige belangrijke is.
De controlefunctie is erg complex
en wordt gevormd door talloze factoren.
Maar onthoud wel
dat als je je controlefunctie
wil verbeteren
in een bepaald aspect van je leven,
zoek dan niet naar snelle oplossingen.
Denk na over de context
en hoe je je doelen
belangrijker kan maken voor jezelf;
hoe je strategieën kan inzetten
om jezelf te helpen
in die bepaalde situatie.
De oude Grieken zeiden dit
nog het best: "Ken uzelf."
En belangrijk onderdeel hiervan
is weten hoe context jouw gedrag vormt
en hoe je deze kennis
kan inzetten ter verbetering.
Dank jullie wel.
(Applaus)