-
Is elk deel gelijk aan
-
1/4 van de oppervlakte van de taart?
-
Dus we hebben een taart
-
en die heeft een, twee, drie, vier stukken.
-
Dus hij heeft inderdaad vier stukken.
-
Dus is een van die stukken gelijk aan 1/4 van de taart?
-
Nou, laten we het hebben over wat we bedoelen
-
wanneer we een breuk als 1/4 hebben.
-
De één in de breuk, de teller,
-
staat voor een hoeveelheid stukken.
-
Dus hier, één stuk.
-
Één stuk taart.
-
En dan de vier, wanneer we het over breuken hebben
-
gaat altijd over de hoeveelheid van gelijke grootte.
-
Even
-
grote
-
stukken.
-
Dus in dit geval vier even grote stukken.
-
Dus de vraag is,
-
is elk deel een van vier even grote stukken?
-
Laten we kijken naar de taart.
-
Ik denk dat het vrij duidelijk is
-
Dat deze stukken aan de zijkanten
-
niet even groot zijn, die zijn kleiner
-
dan de twee stukken in het midden.
-
Als je van kersentaart houdt,
-
zou je niet blij zijn, als je dit stuk aan de zijkant kreeg.
-
Want deze is kleiner.
-
Het is niet een even groot stuk.
-
Dus ja, elk stuk is een van de vier stukken.
-
Maar het is niet een van vier even grote stukken.
-
Dus het is niet 1/4.
-
Dus ons antwoord is nee.
-
Nee, nee, nee.
-
Elk stuk is niet 1/4
-
of een even groot deel van de taart.